Door redactie, Uit de Sprange 1989, volgnr. 9
In het volgende artikel komen enkele voormalige Moerdijkse Vissers aan het woord.
Jan den Rooijen 89 jaar een zogenaamde schokkervisser. De schokker was in Moerdijk een verzamelnaam van diverse vissersvaartuigen, waarvan slechts enkele echte schokkers waren. Deze werden bevaren met 2 a 3 man.
Piet van Leest Hzn. Een bootvisser, die met zijn vader en later met zijn broer Cor erop uittrok, om met een roeiboot van 7 a 8 meter lang te gaan vissen. Gerrit Kanters Hzn. Oudste matroos op de schokker van Jan de Visser Snr.
Jan van Leest ex visserman, en zoon van Cor van Leest, schrijver en dichter. Iemand waarvan wij meerdere artikelen mochten publiceren in de Sprange;
Piet de Visser thans binnenvisser, in en rond Lage Zwaluwe, woonachtig te Hooge Zwaluwe.
Verslag door C.P. Slagter.
Het Gesprek
Op zaterdag 21 januari 1989 is in de Ankerkuil te Moerdijk onder het motto “Vissen in de Ankerkuil” een bijeenkomst gehouden, voor eenieder die geïnteresseerd in de vroegere visserij van Moerdijk, met zijn toenmalige schepen en werktuigen de persoonlijke belevenissen en anekdotes van vissers in het algemeen gezien en beleefd door de Moerdijkse vissers in het bijzonder.
Als gespreksleider fungeerde de voormalige dorpsgenoot en oud visser Arie de Visser J.zn. thans wonende te Den Oever. Van de conversatie die gevoerd is, voor zover dat mogelijk was een bandverslag opgenomen.
“Goeden middag allemaal.
Het is de bedoeling, dat wij oude verhalen uit de visserij naar voren halen, wij hebben allemaal wel onze belevenissen meegemaakt. Wij willen daarom eenieder aan het woord laten. Ik wil nog even een ding verduidelijken, wij die als jongeren, en dan wijst de Vissser naar de gasten, Jan de Rooyen en Leen Kooijman die al een oude leeftijd hebben bereikt. Maar wij hebben ook een generatie jongere vissers hier zitten.
Wij hebben in de loop der jaren, zeg de laatste ontwikkeling doorgemaakt, en wij mogen niet zeggen dat als vissers met de verbetering zijn, ik durf dat gerust eerlijk te zeggen dat wij allemaal geprofiteerd hebben van de hoog conjunctuur in die jaren.
Op dit moment 1989 is het voor vissers en ook voor de boeren (Door de maatregelingen van Minister Braks) gekort en beknot worden om hun beroep en bedrijf uit re oefenen, het is op dit moment geen glorie on de visserij. Maar wij als Moerdijkers onder elkaar van veraf en dichtbij, zijn toch blij dat wij hier in Uw midden mogen zijn, ik ben de Stichting Heemkunde Moerdijk, dankbaar voor de uitnodiging die ik van hen mocht ontvangen.
Wie van U wil eens proberen, om een oud verhaal boven water te krijgen? Er zijn er een aantal die kruipen een beetje weg, want die denken dan hoeven wij niets te zeggen of te vertellen.”
Jan den Rooyen: ”Ik kan wel veel verhalen vertellen hé, maar het was allemaal veel erremoei dat ik heb meegemaakt, ik ben er nog, maar tegenover vroeger is het nu een driedubbele gouden tijd. Als ik alles moet vertellen over vroeger van kinds af, en wat ik allemaal heb meegemaakt, als kind zijnde, met een dauwkarreke met spiering van de Moerdijk naar Zevenbergen, of naar Wagenberg en of de Mei (Made) gaan venten, over wegen met steentjes en modder met diepe karresporen, en s’middags weer bij het water van slikgat kwam, doodmoe voor weinig geld.
Wij hadden een paar maanden bij Goeree gelegen en niets gevangen, wij met vier vissers op de fiets naar het Gemeentehuis te Hooge Zwaluwe om steun, om voor onze gezinnen wat geld los te krijgen. Wij werden ontvangen bij de Burgemeester. En na onze uitleg waar wij voor kwamen, deelde hij ons mede dat Vissers en Jagers niet in aanmerking kwamen voor steun. Maar na lang praten ontvingen wij tocht formulieren om in te vullen, als het alsnog goedgekeurd werd zouden wij de eerste week geen steun krijgen, maar de tweede week wel, met Jore de Visser en Rademakers moesten wij tussen tien en half elf gaan stempelen, en s ‘middags tussen twee en drie uur op een kaart dat men kon zien dat men geweest was.
Ik zat thuis in het voorhuis, het was in April de netten te repareren men heeft mij toen verraden, want dat mocht niet. Van Mijnheer Matthee kreeg ik bericht, dat ik mede dat ik geen steun meer kreeg.Ja maar Mijnheer de Burgemeester, mogen wij dan de netten niet in orde maken, om van het voorjaar weer te gaan vissen? Ik kwam thuis en Marie zei, Mijnheer Matthee is hier geweest, en ik moest eerst nog een dag of tien gaan stempelen, en dan kreeg ik nog een paar centen steun, allemaal erremoei veel erremoei,”
De Visser: “Piet van Leest Hzn. Wilde gij ook eens wat zegge”.
P. van Leest: “we lagen met schubben aan de Gele teen (Galathea haven) jullie weten ook waar dat is, toen hadden wij aas gevangen, dus aan het werk, en dan een hele kou wind, van het zuid westen dus we hadden volop aas, dus vol spoed naar Stellendam, bij het oversteken van het Hellegat met twee zeeën, stond de boot half vol met water, dus dat sting er niet zo mooi bij hè , maar ja toen dan maar weer leeg geschept, we hadden nog al een geaf dotje, aal dat die liep toen toch ook maar weer goed af he , voor het zelfde geld doe de verzuipen, het komt daar op neer, kont er dan nog een zeetje dan is de boot vol hè.”
De Visser: “Piet er was toch ook nog iets van een opzienbarende vangst?”
Een opzienbarende vangst
P. van Leest: “Nou dat zal ik je dan ook eens vertellen, nou praat ik dan weer van een zestig jaar geleden. Het was op een goede vrijdag, en dus gingen wij halen, doen dien tijd stond er nog al eens een zalm in de zee, die zwommen de rivier op, toen zij vader zo, ik denk dat er een zalm in zit , om dat ie allemaal zo snukten het net maat laat het nou toevallig een snoek zijn van 17 pond, maar dat was niet zo erg, we hadden thuis nogal een groot gezin, maar goed , zei vader, het is goeden vrijdag en dan meugde geen vlees eten,, hij zei, dan maken we hem schoon, dus het was goed weer, ik roeide naar binnen toe, en vader deed hem sins schoonmaken, hij sneed hem open, hij zei “nou motte kijken” nou zit er toch een eend in te broeden op 17 eiers in die snoek, ja ja dat is waar gebeurd hoor, ze zwemmen nog in de vliet, ge kan toch van alles meemaken, we hebben wel opgegeten, dat snapte toch wel hè”.
De Biesbosch
De Visser: “Piet de Visser van Hooge Zwaluwe er wordt op U een beroep gedaan iets te vertellen over de Biesbosch. Dat de biologen vertellen dat het water zo slecht is en U denkt dat het beter wordt, toevallig heb ik vandaag dat ook van een andere mand gehoord, dat het water hier op de rivier ook verbeterd, ik wilde gaarne, dat U hierover nog eens vertelde wat Uw ervaring is.”
Piet de Visser: “Mijn ervaring is, dat als ik kijk, wat er nu weer leeft, in plaats van de jaren zestig, is het een stuk verbeterd, wat er nu gevangen wordt op die plaatsen, waar mee nu weer kan vissen, dan zeg ik dat de biologen er naast zijn, wat wij in jaren niet gezien hebben zijn de sterrenkrabben, en die zijn er volop, ook de rivierkreeft is weer terug, deze vissoort heeft veel zuurstof nodig, anders blijft hij niet levend.”
De Visser: “Maar Piet Uw ervaring is toch van de laatste tien jaar, ik zie het aan de natuur, en aan het groeien, en aan het water dat verbeterd is. U is een van de weinigen die is overgebleven, met Giel van Leest, de nobels en Willem Engels die mis ik hier en dat vind ik spijtig. Maar Piet dit is belangrijk voor de visserij het verschil van tien jaar terug en nu”.
Piet de Visser: “Ja dat is zeker, maar de biologen komen niet bij ons, waar kan men beter ervaring opdoen dan bij de Visserman, die dag en nacht met deze zaak van doen heeft.
Op een mijn gevaren
De Visser: “Het is niet zo dat alles in de oorlogsjaren, zonder wel of wee verlopen is, het was on 2e jaar van de oorlog, in januari 1941. Toen is er dan ook van de Moerdijkse visserij een ernstig ongeluk geweest, met verlies van 2 vissersschepen, er zitten hier nog twee mensen die dat destijds meegemaakt en overleefd hebben. Gerrit Kanters die zal er wat over vertellen want die heeft het zelf aan den lijve ondervonden samen met Jan den Rooyen”.
Gerrit Kanters:“Het was 27 januari 1941, wij zijn uit Hellevoetsluis vertrokken, en wij zouden gaan vissen aan Scheelhoek, veel van de jongere vissers weten dat niet meer, toen zijn wij met 3 schepen gelijk op een mijn gevaren. Wij konden het gelukkig nog navertellen, ik heb toen gezegd, ik kom nooit meer op het water daar, maar de andere dag was ik het weer vergeten, want wij moesten weer verder. Wij hadden geluk dat wij als Moerdijkers onder 2 gemeentes vielen Gem. Hooge en Lage Zwaluwe en de Gem. Klundert, zouden voor ons opkomen. Ik was de enige vrijgezel en ik kon naar Breda om mij te melden voor steun, maar ik kwam in Breda en ik moest gekeurd worden voor Duitsland. De Fam. J. de Visser hebben wij opgenomen samen met Bart van de Made, onder het mom voor voedselvoorziening, en hoefde uiteindelijk niet naar Duitsland toe.
De vlam in de pan
Nu zal ik U nog even wat vertellen, want wij hebben ontzettend veel meegemaakt hier met Jan den Rooyen. Wij waren verwaaid in Terneuzen met de Visser, en met zijn drieën naast elkaar gemeerd, Jan den Rooyen moest strak draaien, Hendrik Jan Brand was niet aanwezig, die zou naar de kachel kijken, wat doet dat, die gaat ook weg, gevolg de vlam in de pan schip in brand. En daar kwam Jan boven, met zijn broek en hemd half op zijn kont, en is toen op en neer op zijn schip gaan rennen.
Nu hebben wij het over werken, als nu iedereen weet waar Rokanje ligt? Het ligt nu buiten de dam en daar gingen wij buiten vandaan roeien naar de Hoornse hoofden, om daar kubben te gaan lichten in de volle stroom, dus wij hebben echt wel werken geleerd. Hier aanwezig drie oude vissers, Jan den Rooyen Gerrit Kanters en Leendert Kooyman hebben dit alles aan den lijve ondervonden.”
De Visser: “Dus het is eigenlijk zo, roeien heb ik niet veel gedaan, ik weet een ding nog, dat weet U ook wel Gerrit Kanters, net na de oorlog, ik was met vader aan boord gekomen, er moest een motor in de boot komen, en gij moest naar Oosterhout om een motor te gaan kopen, maar ik moest toen ook roeien, tot ik niet meer kon, daar heb ik nu nog zulke lange armen van.”